Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Burgerlijk Wetboek Boek 4

 

Artikel 3
1
Van rechtswege zijn onwaardig om uit een nalatenschap voordeel te trekken:
a
hij die onherroepelijk veroordeeld is ter zake dat hij de overledene heeft omgebracht, heeft getracht hem om te brengen, dat feit heeft voorbereid of daaraan heeft deelgenomen;
b
hij die onherroepelijk veroordeeld is wegens een opzettelijk tegen de erflater gepleegd misdrijf waarop naar de Nederlandse wettelijke omschrijving een vrijheidsstraf is gesteld met een maximum van ten minste vier jaren, dan wel wegens poging tot, voorbereiding van, of deelneming aan een dergelijk misdrijf;
c
hij van wie bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is vastgesteld dat hij tegen de erflater lasterlijk een beschuldiging van een misdrijf heeft ingebracht, waarop naar de Nederlandse wettelijke omschrijving een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste vier jaren is gesteld;
d
hij die de overledene door een feitelijkheid of door bedreiging met een feitelijkheid heeft gedwongen of belet een uiterste wilsbeschikking te maken;
e
hij die de uiterste wil van de overledene heeft verduisterd, vernietigd of vervalst.
2
Rechten door derden te goeder trouw verkregen voordat de onwaardigheid is vastgesteld worden geƫerbiedigd. In geval echter de goederen om niet zijn verkregen, kan de rechter aan de rechthebbenden, en ten laste van hem die daardoor voordeel heeft genoten, een naar billijkheid te bepalen vergoeding toekennen.
3
Een onwaardigheid vervalt, wanneer de erflater aan de onwaardige op ondubbelzinnige wijze zijn gedraging heeft vergeven.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN BD3676, Eerste aanleg - meervoudig, 84267 / HA ZA 07-239
    Rechtsoort
    Handelszaak
    Datum uitspraak
    02-04-2008
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Rechtbank Zutphen
    Internationale zaak.Forumkeuzebeding impliceert niet tevens -uitdrukkelijke- rechtskeuze. Degene die de kenmerkende prestatie verricht is bij concessie en licentie niet dezelfde persoon. Op grond van de omstandigheden van het geval kan de kenmerkende prestatie "verschuiven".
  •